dinsdag 3 januari 2006

EENZAAM HET NIEUWE JAAR IN - IN MEMORIAM DR. W. AALDERS

Nu het jaar Anno Domini 2005 achter ons ligt, wordt het tijd voor enkele bespiegelingen. Wat heeft het jaar ons gebracht en wat is de blijvende indruk van het afgelopen jaar? Voor conservatieve, klassieke en orthodoxe Nederlanders heeft het afgelopen jaar weinig goeds gebracht. De ontluikende conservatieve beweging lijkt in de knop gebroken door de crisis in de Edmund Burke Stichting, de SGP lijkt in haar voortbestaan bedreigd door de uitspraak van de Haagse rechter enkele maanden geleden en partijen als VVD en CDA versterken alleen maar hun chronische desinteresse in alles wat riekt naar conservatief, klassiek-Nederlands en joods-christelijk, Frits Bolkestein incluis. En op de vraag wie ons dan wel begaanbare wegen kan tonen is er sinds enkele dagen nog minder dan voorheen een antwoord mogelijk, nu ook dr. W. Aalders is gestorven.

Zonder twijfel zijn we met het overlijden van deze eminence grise een stuk eenzamer geworden. Na het verscheiden van dr. W. Aalders drong het tot ons door hoe alleen we er nu voor staan, als conservatieve, klassieke en orthodoxe Nederlanders. De grote mannen - de intellectuele vaders en richtingwijzers - van voor de Mammoetwet hebben ons één voor één verlaten. In 2003 gingen ons al twee klassieke figuren verlaten: dr. A.J. Verbrugh [1] en prof. E.H. Kossmann [2], en nu dan, in 2005, ook nog de figuur van dr. W. Aalders [3]. Het lijkt ons zinvol om alledrie de mannen voor het voetlicht te halen en na te gaan wat hun verdiensten kunnen zijn, voor ons die in 2006 moeten verder leven. Maar ook om na te gaan waarin ze kinderen van een tijd zijn gebleven die de onze niet (meer) is. Deze drie mannen die hun wortels in de negentiende eeuw hadden en/of zochten, hadden juist nog een cultuur meegemaakt die dacht in termen als vooruitgang, ontwikkeling en Eurocentrisme. Het is opmerkelijk te zien hoezeer deze drie mannen verschillend met hun erfenis om gingen en dat hun wijze van omgaan met hun "geestelijke roots" bepaalt in hoeverre wij nog van hun iets kunnen leren.

De inbreng van een liberale agnost: E.H. Kossmann

Van de drie genoemde heren is Kossmann zonder twijfel degene met de meeste maatschappelijke bekendheid - een bekendheid die hij zeker niet zou hebben indien hij het orthodoxe gedachtegoed van Aalders of Verbrugh zou hebben bezeten. Kossmann was een atheist of een agnost - what's in a name? - en dit ongeloof in "de „eeuwenoude metafysica” die niet meer zijn dan een menselijke constructie om zin en samenhang aan een verwarrende wereld te verlenen" [4] resulteerde bij hem in een sceptische blik op de geschiedenis, de politiek en de maatschappij. Sommigen zouden hem vanwege zijn klassieke scepsis misschien een plaats willen toekennen in zoiets als een "conservatief kamp" - net zoals andere de "sceptici" Michael Oakeshott, Roger Scruton en J.L. Heldring - maar wie de woorden van Kossmann tot zich door liet dringen, hoorde in hem weliswaar een laatste representant van de oude liberale burgerij en "de laatste historicus met een eenduidige visie op het Nederlandse verleden" (Dr. F. R. Ankersmit), maar zijn scepsis verhulde een onneembare barriere tussen het conservatieve denken en dat van hem.

Maar Kossmann wist heel goed dat hij als een van de laatste representanten van de liberale burgerij in bepaalde opzichten tot een voorbij tijdperk behoorde, en hij treurde daar geen moment om. Oude burgerlijk-liberale waarden - zoals vaderlandsliefde, eerlijkheid, rechtvaardigheid, zorgzaamheid voor de naaste, in het bijzonder het eigen gezin, de gebondenheid aan rechtsregels, het respect voor autoriteiten zonder hen te vleien, godvruchtigheid, arbeidzaamheid en tolerantie - waren vanzelfsprekendheden die het leven tussen 1780 en 1970 domineerden. Maar de politieke en maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste decennia hebben volgens Kossmann duidelijk gemaakt dat die waarden weinig weerstand hebben kunnen bieden tegen "grondige herzieningen van de zedelijke en economische orde". De periode van na 1970 is er een van snelle ontburgerlijking, stelde Kossmann vast. Volgens Kossmann was dat niet erg: "Wij leven niet meer in een burgerlijke maatschappij, maar zien in het geheel nog niet scherp wat daarvoor in de plaats is gekomen dat de stabiliteit van de gemeenschap tot nu toe heeft weten te bewaren."

Een belangrijke bijdrage aan de politieke geschiedenis was dat Kossmann de eeuwen door een tegenstelling zag die hij benoemde als constitutionalisme versus voluntarisme. De constitutionalisten beriepen zich op "een staatsopvatting die ervan uitgaat dat de bestaande, zorgvuldig ingerichte en bewerktuigde gemeenschap (...) zelf in haar geheel de staat vormt en de staatsmacht uitoefent. Volgens zo’n visie is het onduldbaar dat zich uit de gemeenschap een autonome, specifiek politieke staatsmacht losmaakt." De voluntaristen daarentegen wilden - zoals veel zestiende-eeuwers - de diversiteit binnen de toenmalige samenleving wilden beknotten door de monarch absolute macht toe te kennen, zagen in die monarch ook degene die niet alleen rechtsprak, maar ook recht schiep. "De staatsmacht maakt zich als het ware uit de samenleving los, verheft zich daarboven, isoleert zich en gaat handelen als een eigenstandig element, namelijk een bij uitstek politiek element, waaraan de gemeenschap zich moet onderwerpen." Kossmann noemt dit voluntarisme: de staat wordt bijeengehouden door de wil van de autoriteit.

Kossmann zag weliswaar "nog niet scherp" wat "de stabiliteit van de gemeenschap" bewaart, maar voor zichzelf had hij zijn keuze al gemaakt: de tegenstelling tussen voluntaristische en constitutionele politiek was een gouden greep om de moderne politiek te begrijpen - Kossmann's keuze was helder: die van het voluntarisme. Deze tegenstelling is ook relevant voor de huidige politieke verhoudingen, betoogde Kossmann: "De staatsmacht heeft zich vooral na 1945 meer dan in enige voorafgaande periode uitgebreid en verstevigd. Zij heeft de economische en sociale ontwikkelingen veel sterker beheerst en geleid dan ooit het geval is geweest. Wij hebben aanvaard dat de staat de taak op zich nam om algemene welvaart te scheppen en dit interpreteerde als zo veel mogelijk gelijke welvaart voor alle individuen. Wij vinden het gewoon dat de staat niet alleen het inkomen maar ook het werk eerlijk dient te distribueren." Maar over de politiek-theoretische rechtvaardiging van dit moderne voluntarisme hoor je niemand. De legitimatie van het overheidsingrijpen is een merkwaardig axioma, waarover de discussie wordt vermeden.

Van liberaal tot antirevolutionair: A.J. Verbrugh

Iemand met een totaal andere levensgang dan Kossmann was A.J. Verbrugh. Opgegroeid in een liberaal hervormd milieu werd Verbrugh op 20-jarige leeftijd christen: een calvinist die bewust wilde staan in de antirevolutionaire traditie van Groen en Kuyper. Onvermoeibaar was zijn strijd voor de publieke eer van God: "De horizontale zaken, zoals sociale zekerheid, arbeidsparticipatie enzovoort, moeten verkrijgbaar worden gesteld in onverbrekelijke verbinding met de (niet-kerkelijke) betuiging van publieke dank en eer aan God. Staat er niet dat het (tweede) gebod van naastenliefde gelijk is aan het (eerste) gebod van de liefde tot God? Dan moet de weldoende wil van God bij de vervulling van publieke wensen op aarde ook publiek worden erkend." Hoewel veel partijgenoten binnen het GPV (en in de latere ChristenUnie) vraagtekens plaatsten bij Verbrugh's ijver voor "uiterlijke kerstening" van de staat, schuwde hij niet voortdurend de confrontatie aan te gaan met andersdenkenen, zoals in 1996 met CDA-ideoloog prof. H.E.S. Woldring. Toen stelde A.J. Verbrugh:

"Het duurzame onderscheid van liberalisme en communitarisme met de christen-democratie is zo niet duidelijk. Ook menig liberaal zal zeggen dat zijn voorkeur voor bepaalde deugden voortkomt uit zijn "private" religie of innerlijke overtuiging. (...) De politiek van het liberalisme en de beschreven voorstelling van de politiek van de christen-democratie kunnen beide zowel met als zonder een band met de christelijke religie bestaan. En over deugden voor de burger kan er tussen christelijke en niet-christelijke aanhangers van christen-democratie en het liberalisme c.q. democratisch socialisme vaak een consensus zijn. Een Grieks-Romeinse gerechtigheidsfilosofie, een socialistische solidariteitsgedachte in vakbonden en een liberale waardering voor rentmeesterschap en spreiding van verantwoordelijkheden kunnen ook bestaan zonder een visie over het volgen van Christus. (...) Als het echter zou gaan om een transcendente dimensie in het publieke leven, dus om het burgerlijke (niet-kerkelijke) dank en eer geven aan de Schepper die de wereld in stand houdt, en die zich openbaart door de opgestane Heer en door de Geest, is er strijd nodig om tot een politieke consensus te komen. (...) Dan moet een christen-democratische groepering zich duidelijk profileren ten opzichte van liberale of communitaristische politieke groepen. Het gaat dan (...) om de transcendente dimensie in het publiek aanbevolen beleid. En hierover wil het liberalisme niet horen." [5]

Verbrugh was een man van zijn tijd en wilde staan in de huidige politieke democratische constellatie. Wat hem vooral aan het hart ging was de teloorgang van de binnenzijde van de staat: de "transcendente dimensie in het publieke leven" Daarbij verwierp hij de theocratische staatsgedachte en wilde hij pal staan voor de vrije organisaties van burgers. Daarom was hij wars van een overheid die teveel invloed wilde uitoefenen op de maatschappelijke organistaties: "Als de overheid wordt opgeroepen zich rechtstreeks met deze organisaties te verstaan en steun aan hen te bieden, draagt dit bij tot een zekere verstatelijking van deze organisaties. Dit stimuleert geen geestelijk leven, maar draagt eerder bij aan een identiteitscrisis. De financiële steun van de overheid aan maatschappelijke organisaties die niet van haarzelf uitgaan, leidt tot verstatelijking van maatschappelijke organisaties". Hij verwees daarbij naar een studie van Utrechtse godsdienstsocioloog H.J. Tielemann die dit aantoonde dat uit het opheffen, fuseren, regionaliseren van eertijds bloeiende instellingen.

De vrijheid van organisaties was nodig, omdat we volgens dr. Verbrugh niet meer leefden "in een middeleeuwse situatie, met overheden die levensbeschouwelijk homogeen werden geacht met de kerk en met een bevolking, die bovendien geen algemeen kiesrecht bezat. De moderne levensbeschouwelijk pluriforme samenleving is echter geheel anders. In veel gevallen is er allerlei tegenspraak tussen het geestelijk leven in de private samenlevingsverbanden en het publieke neutralisme en agnosticisme van de overheid. Daarom moest de overheid, volgens Verbrugh, "streven naar ondersteuning van competenties van het maatschappelijk middenveld." Dit zou de geestelijke bloei van de bedoelde organisaties ten goede komen.

Theocraat en apocalypticus: W. Aalders

Op zondag 25 december 2005, Eerste Kerstdag, overleed dr. W. Aalders. Deze markante persoon had een evenzo markant oeuvre waarin scheidslijnen tussen kerk en geloof, geschiedenis en theologie en wetenschap en leven niet gekend werden. Dit maakte zijn oeuvre volgens sommigen onnavolgbaar [6] en ongrijpbaar, en dat laatste was ook waar: wie authentiek en klassiek persoon wil wezen in christelijke zin is voor de wereld en de moderne orthodoxie per definitie ongrijpbaar voor hun grijpgrage missionaire handen. Als protestant in de katholieke zin des woords omvatte het denken van dr. Aalders een breed scala van elementen [7], waaronder een verwerking van denkers als Groen van Prinsterer, Edmund Burke, protestantse theologen als Luther, Kohlbrugge en de ethische theologen van de negentiende eeuw, de patres en de catholica. In studies als Plato en het christendom, Luther en de angst van het westen en Revolutie en Reveil poogde Aalders tal van lijnen van filosofie, geschiedenis, theologie en diep doorleefde actualiteit met elkaar te verbinden. Daarbij verraadde hij zijn Groeniaanse insteek nooit: "Ik ben rechts, maar de meerderheid van Nederland is links. Ook neoliberalen zijn links. Ik ben antiliberaal, omdat ik antirevolutionair ben."

In Theocratie of ideologie - Het dilemma van de huidige christenheid voerde Aalders een duidelijk pleidooi voor het behoud van de historie en de historische en culturele continuïteit tegenover de eschatologische denkers die vanuit de “omslag in de scheppende rede” deze werkelijkheid hadden losgelaten en de werkelijkheid nog slechts eschatologisch d.i. ideologisch konden interpreteren. Deze “theocratische” insteek impliceerde bij Aalders niet zozeer een puriteinse dwangmaatschappij met een afgedwongen, kunstmatige geestelijke en maatschappelijke uniformiteit, maar veelmeer een eenheid van het bestaan waarin God en Zijn Geest voortdurend werken zonder de band te breken met het voorafgaande werk van Hem. Daarbij schuwde Aalders niet om zelfs Plato en Socrates als “Christusgetuigen” te zien. Iemand poneerde dan ook bij de bespreking van het werk van Aalders - met name van diens Apocalyps en Evangelie - de gedachte van de voortzetting van de heilsgeschiedenis; door Lukas in diens Evangelie en in diens Handelingen der Apostelen. Is het in dit licht mogelijk om bij Aalders te spreken over de theocratie als verwevenheid van de heilsgeschiedenis met de wereldgeschiedenis? En kan er daarom ook worden gesproken over "de achtergrond van het apocalyptische reveil in Israël waaruit de oerchristelijke gemeenten zijn ontstaan" [8] zoals Aalders deed?

Dit is niet de plek en het moment om een grondige analyse van Aalders’werk te leveren, maar het zou een goede zaak zijn wanneer iemand in de toekomst de verhouding tussen zaken als “Theocratie”, Apocalyps, wereldgeschiedenis en Evangelie zou onderzoeken in en vanuit het werk van Aalders. In het licht van dit artikel moge het slechts duidelijk zijn dat bij Aalders de apocalyptiek niet een vlucht is voor de werkelijkheid en een doorsnijden van de banden met verleden, traditie, (wereld)politiek en cultuur, maar een zich immer voortzettende voleinding van de theocratische werkelijkheid die voor de Kerk nimmer zinloos, interpretatieloos en zonder hoop is. Voor Aalders ging "het venster op de eeuwigheid" zoals hij dit noemde tijdens een interview in Wapenveld in 1999, niet ten koste van de heiligmaking "ook in deze wereld serieus neemt en zich daarom ook niet wil onttrekken aan de maatschappelijke, politieke en economische verantwoordelijkheid." [9]

Een gezamenlijke erfenis?

Pas na het verscheiden van deze mannen - Aalders, Kossmann en Verbrugh - valt ons op hoe vreemd zij stonden in hun - dat is onze - tijd. Als mannen die de erfenis van de vorige eeuwen nog meedroegen, zowel in hun boekentassen als in hun innerlijk, waren ze te "ondraaglijk zwaar" in deze tijd van "lichtheid en vervluchtiging". Maar zijn en waren hun antwoorden genoeg voor onze tijd? We zullen zo eerlijk moeten zijn om daar niet met een volmondig "ja" op te antwoorden. Het is namelijk niet mogelijk om het theocratisch-apocalyptisch denken van Aalders, het antirevolutionair universalisme van Verbrugh, en het agnostisch voluntarisme van Kossmann op een lijn te zetten. Ons interesseert de vraag in hoeverre ze ons kunnen bepalen bij het deelgenoot zijn van de werkelijkheid hier en nu, nu de schema's van vooruitgang, Bildungsburgerdom en ideologieën zijn weggevallen. En daarvoor is het nodig om te weten in hoeverre de drie mannen zelf onderdeel waren van de wereld waarin ze leefden; of juist geen onderdeel van deze wereld wilden of konden (!) zijn.

Om met de laatste te beginnen; Kossmann's houding werd getypeerd door een sceptische levenshouding. Als atheïst kon en wilde hij niet geloven dat er een vaste, metafysische orde bestond die zowel onveranderlijk als algemeen kenbaar is. De scepticus kan en wil niet geloven dat hij er ook bij hoort - in het geval van Kossmann: bij die "kale halzen" [10] zonder stropdas. Een ware voluntarist - zoals Kossmann - creëert afstand om orde te kunnen scheppen die er "van nature" niet is. De chaos of het onkenbare is een premisse die voor elk (politiek) handelen uitgaat. Het feit dat een scepticus het "tekort van de mens" kan onderschrijven, zoals Heldring dat doet, doet niets af aan het feit dat een gecreeerde orde altijd kunstmatig is en gebaseerd is op macht en charisma; en beide fenomena zijn tegelijkertijd middelen om de afstand zowel te overbruggen als te bevestigen en in stand te houden. Bij Verbrugh lag dat anders. Hij geloofde niet in de chaos en de onkenbaarheid als grondvoorwaarde voor (politiek) leven en handelen, maar in de scheppingsorde die gekend kan worden door Gods openbaring in de Bijbel als Gods Woord. Toch lag - als rechtgeaarde antirevolutionair - zijn primaat niet bij de orde, maar bij het geloof. Verbrugh schrok terug voor een inzet bij de orde die immers kon leiden tot liberaal of burgerlijk-conservatief deugdzaamheid en ordelievendheid die het geloof niet van node had. Wars van vormen zonder transcendente lading kon en wilde hij geen afstand nemen van de "ere Gods" en beide geboden van Jezus - zowel het liefdegebod tot God als dat tot de naaste. De insteek bij het geloof kon voor een antirevolutionair niet los worden gezien van de antithese. Deze onoverbrugbare kloof tussen Kerk en Wereld zorgde ervoor dat een christen bij hem nooit werkelijk onderdeel kon zijn van de werkelijkheid van deze wereld.

Het dubbele bij deze antirevolutionair was dat hij enerzijds een vurig voorvechter was voor de Nederlandse taal en identiteit, maar anderzijds zijn denken steeds weer richtte op de Staat en haar dwangbevoegdheid en een opvallend Nieuwtestamentisch gekleurde interpretatie van christelijke politiek, waarbij het stuk tussen Genesis en het Nieuwe Testament wel eens voornamelijk op de Kerk van toepassing kon zijn [11]. Verbrugh kon dan wel manhaftig ten allen tijde een "politiek-praktisch" voorstel op tafel leggen - omdat hij weigerde als getuigenispartij op te treden - toch bleven zijn voorstellen stemmen van de overkant, vanuit de hemelse gewesten. Net als Heldring kon ook Verbrugh door de veilige afstand een zekere, erudiete "grand old man" blijven die tot het einde toe kon doorgaan met politiek en/of wetenschap bedrijven.

Pijn en grandeur

Kan de apocalyptische houding, die Aalders op het eind van zijn leven al meer en meer manifesteerde, ook worden gerekend tot het creëren van de veilige afstand tot geestelijk en intellectueel lijfsbehoud van de man die niet meer van deze "moderne" wereld is? Werd bij W. Aalders de veilige afstand, die door Kossmanne en Verbrugh kon worden getypeerd met de "scepsis" bij Kossmann, respectievelijk de "antithese" bij Verbrugh, bij hem door de "apocalyps" ingevuld? Dat wagen we te betwijfelen. En daar zijn veel redenen voor te geven. Aalders heeft in zijn boeken, met name in Theocratie of ideologie het eschatologische denken op dusdanige wijze aan de kaak gesteld dat het apocalyptische bij Aalders anders geïnterpreteerd dient te worden dan "eschatologisch". Deze andere interpretatie wordt versterkt door de wijze waarmee Aalders met de geschiedenis omging - anders dan dat Kossmann en Verbrugh het deden; W. Aalders: "De historie! Ik ben hier geboren, geworteld. Dat is net als adeldom; dat verlies je nooit. Wij zijn een gedoopte natie, maar hoe anders zeg ik dat dan destijds Hoedemaker. Ik ben bedroefd om het prijsgeven van de geschiedenis, om de ontrouw aan het verleden." [12]

De geschiedenis van het land had voor dr. W. Aalders een werkelijke, actuele en persoonlijke dimensie die niet alleen "dimensie" betrof (of transcendentie), interpretatie (of model), of werkveld (bijvoorbeeld van de antithese), maar ook "verworteling" en "geboorte". In het laatste grote interview in het Reformatorisch Dagblad betrok hij daar ook zijn voorvaderen bij, toen hij aangaf waarom hij toen dikwijls kerkte in de Amsterdamse Westerkerk. De betrokkenheid ging bij dr. Aalders verder dan loutere "betrokkenheid"; ze was hij hem eerder een "deel uitmaken van". En omdat hij deel uitmaakte van kerk, volk en natie was zijn innerlijk zo vol pijn en grandeur. Hij leed aan het verdwijnen van de Vaderlands Kerk i.c. de Nederlands Hervormde Kerk, zoals dr. Klink het zei op de begrafenis van Aalders. Hij leed aan de toestand van het onderwijs, aan de toestand van de cultuur in Nederland en Europa. Hij was een man die leefde in de verbanden van huwelijk, vriendenkring en geestelijke broederschap. De Apocalyps was bij Aalders geen vluchtpoging of een wijze om afstand te houden tot de barre werkelijkheid. Ze was eerder de vrucht van een leven waarin laag voor laag zich openbaarde aan deze Doctor Ecclesiae: voorouders, volk, natie, historie, Kerk, wereldgeschiedenis, etc. Zonder iets te willen en te kunnen verliezen doortrok het innerlijk van het leven met de Geest Gods door alle lagen van het bestaan en kregen zodoende alle "uiterlijke" dingen betekenis in deze "wereld met een hart: de Kerk". Hierin was Aalders niet alleen de meerdere van Kossmann en Verbrugh, maar ook de meerdere van nagenoeg alle tussenfiguren die ons thans omringen.

Eenzamer het nieuwe jaar in

Ooit waren er vele hoeders van de "Nederlandse Stam", zoals P.C. Geyl, J. Huizinga, F.C. Gerretson, P.S. Gerbrandy, G. Puchinger, H. Algra, A. Zeegers, J.P.A. Mekkes en vele anderen. Mannen met ruggegraat, met een bodem in hun ziel en waar je je nooit voor hoefde te schamen - integendeel: je kon er trots op zijn deel uit te maken van de stam waar deze mannen uit voort waren gesproten. Nu is er niemand overgebleven. We zullen het in onze tijd moeten doen met de tussenfiguren die het hebben van horen zeggen: de autodidacten, de querulanten, de mensen die de klepel hebben horen luiden, de luidruchtigen en de onzichtbaren... Maar juist deze figuren - de ongrijpbaren van onze maatschappij en cultuur - kunnen lering doen bij W. Aalders. Hij was niet de moderne intellectueel, de koele rekenmeester die doorlopend met een public relationcursus op zak loopt om zijn imago in de gaten te houden. Op zoek naar wortels die verder reiken dan de moderniteit met haar illusies, haar middelmatigheid en haar gebrek aan pijn en het verhevene, zijn het juist de ongrijpbaren van onze maatschappij die vatbaar kunnen blijken voor een leven en een werk waarin de eenheid van geloof en weten, van innerlijk en uiterlijk, en van cultuur en leven voorop staat. Waar Kossmann, Verbrugh en tal van anderen "negentiende-eeuwers" waren die in deze "negentiende eeuw" bleven steken, was dr. W. Aalders anders. Hij wilde de kunstmatige theologische en modernistische werkelijkheidsstructuren doorbreken door ze te negeren en te laten zien dat een enkele persoon de weg kan gaan om de gehele werkelijkheid Gods te herwinnen.

Kunnen we bij het heengaan van Aalders zeggen dat de idee sterft voor de mens die deze idee met zich meedraagt, of dat eerst de mens sterft en dan zijn idee: door de handen van de leerling die je omhelst om daarna tot de conclusie te komen dat men zelf in een andere tijd leeft, maar ondertussen (nog) wel te fatsoenlijk is om openlijk afscheid te nemen van zijn meester die nooit zijn leraar is geweest? Misschien wel. Want ondanks alle bewieroking door zogenaamde bewonderaars, bleek op het laatst van zijn leven hoezeer hij een vreemde in Jeruzalem was geworden. Behoudens een kring van getrouwen zoals H. Klink, L.J. Geluk of B.J. Spruyt werd in de persoon van W. Aalders de kerkelijke, culturele en politieke vervreemding op een schrijnende manier zichtbaar. Van enige geestelijke aansluiting met zowel de Gereformeerde Bond als met de "bezwaarden" in het Samen op Wegraces bleek weinig tot niets. De klassieke vorming van Aalders stak schril af bij de onderwijsvernieuwingen in het onderwijs waarbij de christelijke instellingen soms voorop lijken te lopen. De evangelisering van de huidige kerk stond haaks op diens catholisering (in de rechte zin des woords). Zijn voortdurende toewending tot de geschiedenis en aard van ons volk ging dwars in tegen de beweging onder christenen om zich juist steeds meer af te wenden van "de christelijke Hollandse natie in een christelijk Europa".

Het heengaan van iemand als W. Aalders laat zien dat vaak met het heengaan van de mens ook zijn idee kan dreigen heen te gaan. Niet omdat dit een wetmatigheid is, integendeel: juist nu dienen we stil te staan bij het blijvende van de waarheid en de werkelijkheid waar mannen als Aalders voor stonden. Maar men laat in onze tijd gewild en uit volle overtuiging de idee sterven met de mens als een zelf geconstrueerde noodlotsconstructie. Het moderne christendom zou wel eens in stilte dankbaar kunnen zijn voor het heengaan van juist deze lastige obstakels, die het concrete historische en katholieke geweten van de Kerk bij tijd en wijle omwoelen. Men is te druk met de instantoplossingen en pepmiddelen vanuit de Coca Cola-cultuur die de kerk zouden moeten redden, om het protestantse antwoord op de Catholica en de oosterse Orthodoxie te kunnen waarderen. Dr. W. Aalders, de Doctor Ecclesiae, liet ons een weg zien die wij verder dienen te gaan. De weg van "deel hebben aan deze werkelijkheid", samen met onze vaderen, de patres, de catholica, de kerk van alle tijden en plaatsen en samen met de Wereldheiland Jezus Christus staan wij in de wereld waar we uit voortkomen; de wereld van ideeën, schoonheid, goed, kwaad, zegen en vloek - de wereld waar wij met de kracht van Gods Geest nooit zomaar iets ter aarde mogen laten vallen. Aalders hield vast aan het kostbare dat God schonk in de historie van vaderland en kerk. Zijn leven ten dienste van de HEERE en zijn lijden aan volk, staat en kerk moge ons tot voorbeeld strekken.

Noten

[1] Dr. A. J. Verbrugh (1916-2003) overleden door Addy de Jong in het RD d.d. 07/02/2003 en Onvermoeibaar strijder voor de eer van God door Piet H. de Jong in het Nederlands Dagblad d.d. 03/01/2003

[2] In Memoriam: Ernst Heinrich Kossmann (1922-2003) door Tineke Goudriaan in het Reformatorisch Dagblad d.d. 11/11/2003

[3] Dr. W. Aalders (96) overleden in het Reformatorisch Dagblad d.d. 27/12/2005

[4] Bart Jan Spruyt, ALTIJDDUREND DUALISME IN DE POLITIEK waarvan ik, met diens toestemming, op meerdere plaatsen in dit artikel gebruik heb gemaakt

[5] CDA, waak voor overbodigheid! (in PDF) Lees voor de inzet van Verbrugh om te komen tot een fusie van GPV en RPF in de ChristenUnie: Een_unie_van_RPF_en_GPV_met_een_eerlijk_model door A.W. van Dijk en S.J.C. Cnossen in het Nederlands Dagblad

[6] Zoals door Willem Ouweneel in diens boek Godsverlichting

[7] Zoals ds. L.J. Geluk ook liet zien in zijn "In Memoriam": De_kerk:_hart_van_de_wereldgeschiedenis in het Reformatorisch Dagblad d.d. 27/12/2005

[8] Plato en Socrates als Christusgetuigen - Aalders vraagt in "Apocalyps en Evangelie" wel heel specifieke, verheven aandacht voor presbyter; in het Reformatorisch Dagblad d.d. 26/11/2003 door dr. ir. J. van der Graaf

[9] Uit een interview met dr. W. Aalders in Wapenveld 1999/2, pag. 64, door Herman Oevermans en Jeroen Snel.

[10] Zie noot 4.

[11] Deze indruk wordt sterk gewekt bij het lezen van de "Inleiding" in Universeel en Antirevolutionair, Deel II van zijn hand.

[12] Trots op Nederland, maar soms mistroostig in het Reformatorisch Dagblad d.d. 07/02/2005 door L. Vogelaar

Geen opmerkingen: